21 december 2010

Tamme dag

Vrijdag 19 november

Inderdaad gaan drie mannen om zeven uur ’s ochtends hardlopen. Dat zijn de echte diehards. Ik sta gewoon op en doe niet mee, dat is duidelijk. Drie bestemmingen staan op het lijstje voor vanochtend: Karang, het safaripark en Toubacouta.

Fal, de schilder, is er ook en die wil wel mee naar Karang. Daar kopen we alweer verf, nu voor het bijgebouwtje bij de woning en ik betaal alle verf voor het verpleeggebouw. Een groot bedrag vooruit betaald; dat komt wel goed. Drie jongetjes helpen met inladen. Ik heb een rolletje Mentos en twee pakjes kauwgom bij me en geef het hun. Ze zijn er blij mee en gelijk staat er nog een jongetje. ‘Nee vriend, jij krijgt niets, want je hebt niet voor me gewerkt.’ We brengen snel de verf naar Némanding zodat de genisten ermee verder kunnen.

Dan rijden we terug naar het park. Volgens de borden zijn er, heel bijzonder, reuzenelanden, neushoorns, buffels en giraffen. De man aan de poort roept op een zeker moment de directeur erbij. Dat blijkt een Belg te zijn, compleet met revolver. Oud-paracommando. Was in Rwanda tijdens de genocide in 1994, toen ook 10 van z’n maten gelyncht zijn. Daar heeft hij misschien wat van over gehouden. Ik vind ‘m heel bijzonder reageren, maar niet bedreigend of agressief of zo.

Hij heeft wel z’n mening over ons klaar: we zijn kaaskoppen, we hebben debiele uniforms aan want we zitten helemaal niet in de jungle, het is te zot voor woorden dat we maar één voertuig, een gewone MB, bij ons hebben terwijl we met ons tienen zijn en we zijn achterlijk dat we niet op het Centre Entraînement Tactique van het Senegalese leger in Toubacouta gelegerd zijn. Hij probeert dit allemaal in het Vlaams te vertellen terwijl hij Waal is. Van het Nederlands bakt hij niets en ik blijf rustig in het Frans spreken. Z’n Belgische vrouw is een paar jaar geleden weggelopen en hoe nu z’n gezinssituatie is, begrijp ik niet helemaal.

Ik maak de afspraak dat wij op dinsdagochtend om half negen worden opgehaald met een safarivoertuig van het park en dat we ook nog worden teruggebracht. Je weet maar nooit, vandaar dat laatste deel van de afspraak. En om eindelijk van het gezeur af te zijn nodig ik ‘m uit om ‘ns ’s avonds bij ons langs te komen. De soldaat die reed, en het gesprek min of meer gevolgd heeft omdat ik ook tolkte, vond dat wel een goed idee. Dat hij als Rwanda-veteraan een keer lekker zou kunnen praten met kerels die in Afghanistan gevechtservaring hebben, zou wel goed voor ‘m zijn. Op deze uitnodiging is hij niet ingegaan overigens.

Vervolgens zijn we helemaal naar Toubacouta gereden. Daar moesten we op zoek naar Keur Thierry[1]. Na vier keer vragen en rondrijden waren we er nog niet. We reden een toeristisch uitziend poortje door en vroegen nog een keer de weg. ‘Ja, dat is hier.’ Slim dat ze hun bord naar binnen hadden gehaald. Maar goed, het krat met lege flesjes teruggeven en gelijk een krat nieuw bier (Flag in dit geval, La Gazelle was op.) gekocht. Natuurlijk weer gedoe over het retourneren van de emballage, maar we kunnen vertrekken.

Pas tegen twaalven zijn we terug in Némanding. Ik vraag naar de gewonden van het verkeersongeluk. Die zijn gekomen. We wilden dat ze verzorgd zouden worden door de verpleegster en dat is gebeurd, met onze medic erbij. Een ziektekostenverzekering kennen ze niet in Senegal, voor ieder consult en voor alle medicijnen moet betaald worden. We willen natuurlijk niet de markt voor de lokale verpleegster bederven door de zorg gratis aan te bieden.

Na de lunch ( ½ liter thee, ¼ liter soep, 3 biscuits met paté, 3 met jam, ¼ liter koffie) vraag ik de smo om werk, maar dat is er niet. Dan ga ik maar tegen de boom aan zitten om te schrijven. Het is vrijdagmiddag, de meeste dorpsbewoners zijn weg om te bidden. De smid had beloofd om op vrijdagmiddag alle ijzeren deuren en ramen te brengen; ik betwijfel of dat er nog van komt deze middag.

Aan de septictank, de douche en het toilet naast het kraamgebouw wordt wel gewerkt.

 

Toch is er wel drukte. Zes grote jongens stapelen stenen op - ik begrijp niet goed waar die jongens nu opeens vandaan komen. En dan komt met zwaar geronk een Talibe Cheikh de kampong oprijden, top en topzwaar. In rap tempo wordt 1.000 kg cement en 100 m2 tegels van het dak af gehaald door die zes jongens. Blijkbaar is er toch een vorm van organisatie. Het zijn zakken van 50 kg en die dragen ze op het hoofd.
 

Om half zes zoek ik m’n Iridium op en een kwartiertje later belt Raymund me vanaf het schip. Blijkbaar is de discussie over of ik wel of niet per schip terug moet naar Nederland nog niet klaar. Er zijn nu een overste van het oefenende infanteriebataljon en een majoor in Nederland bij betrokken.

Ik benadruk bij Raymund dat twee zaken uit elkaar gehouden moeten worden: prioriteit heeft dat ik hier zo lang mogelijk blijf; de andere kwestie is de wijze van terugkeer. Nu Raymund me vertelde dat er discussie is over mijn terugkeer, bel ik de chef-staf van mijn eigen bataljon in Nederland, zodat hij ook weet dat er gedoe is. Hij vindt het prima dat ik per schip terugkeer, dat is ook wenselijk i.v.m. opstellen van rapportages, maar hij laat - wijselijk - de beslissing over aan anderen. Meedeinen en afwachten dus.

Na het wassen en eten drinken we een koud biertje en we eten er Snelle Jelles bij. Dat zou ik nou thuis nooit doen. Wel erg lekker. Om half tien ligt iedereen plat bij volle maan.