Zaterdag 27 november
We zijn bijtijds wakker. Raymund koopt broodjes aan de overkant. We vroegen ons al af waar die broodjes vandaan komen. Ze worden achterop een motorfietsje aangevoerd vanuit Kaolack, waar een bakkerij is. Op de diverse verkooppunten worden broodjes achtergelaten. In Némanding hebben we nog een verkooppunt gezien.
Ik ben dik tevreden over m’n MSR-benzinebrander. Die heeft geen enkele keer geweigerd of slecht gebrand. Het principe is dat je in een soort van ‘pannetje’ onder de brander een aanmaakvloeistof aansteekt, die de brander voorverwarmt. Als dat beetje vloeistof opgebrand is, is de brander heet genoeg om netjes, zonder fakkel, de benzine te vergassen zodat het reukloos en kleurloos brandt. Het ziet er dan net uit als een gasfornuisbrander, alleen maakt het ietsje lawaai: het ruist. Ik gebruik spiritus als aanmaakvloeistof, en steek die aan met magnesiumstaal[1]. De spiritus spuit ik met een injectiespuitje (zonder naald) in het pannetje en dan trek ik een vonk van het magnesiumstaal. Dit werkt altijd, ook als het waait of regent. ’s Winters gebruik ik methanol i.p.v. spiritus overigens, dat ontvlamt beter als het lekker vriest.
Na het ontbijt pakken we al onze spullen in. Dat kunnen we beter doen nu het nog rustig is, dan straks als iedereen er is. Alle spullen die ik vanavond en vannacht denk nodig te hebben, stop ik in de plunjebaal; de overige spullen gaan in de woodlandtas.
Awa komt zeggen dat ze groenten gaat kopen. Dat komt goed uit! Ik kan nu Fal betalen zonder dat ze meekijkt. Fal geef ik CFA 60.000 bonus. Hij is een betrouwbare, aardige vent, die een tijd heeft moeten wachten voordat ik ‘m een opdracht gaf. En hij werkt hard, net als Pel. Ik spreek af dat hij beslist niets moet zeggen over die bonus. Hij komt wel 8 keer bij me langs om te vragen welk bedrag hij dan wel moet noemen als Awa ernaar vraagt: ‘Ja, CFA 140.000, precies zoals we afgesproken hadden.’
Dan hoor ik buiten een heleboel vrouwengekakel. Een groepje bonte ‘kippen’ veegt de hele kampong aan. Ook worden er twee grote gietaluminium ketels gebracht met hout, en met jerrycannetjes spijsolie. Raymund gaat mee als het rammetje eraan gaat. Ik hoef daar niet zo nodig bij te zijn. De vaccinatie is er ook weer.
Verder laat ik nog een ‘statieportretfoto’ nemen bij het bord buiten, en een groepsfoto. Het is toch wel bijzonder dat er altijd weer een Senegalees die helemaal niets met het groepje te maken heeft, zich ertussen wurmt en ook vereeuwigd wordt. Heel maf, ach ja, dat is het cultuurverschil zullen we maar zeggen. Raymund deelt Delftsblauwe klompjes uit - een presentje van de marine.
Al om half elf komt er een aftandse Ford 4x4 de kampong op, met twee mariniers. Die zijn vroeg zeg! Ze zijn blij met de oploskoffie die ik voor ze bereid. Er waren echt heel slechte stukken weg bij en ze vinden het een prima besluit dat we met z’n allen vóór donker terug zijn op het CSS. Het vertrek conform de order om 13:00h ligt daarmee onwrikbaar vast.
Mannen slachten de schapen hier, en villen ze. De verdere bereiding is vrouwenwerk. Ik heb niet gezien dat er iets weggegooid wordt, ook de organen worden verwerkt tot voedsel.
In de kookpotten zit een volle laag hete olie - het vlees wordt eigenlijk gefrituurd in plaats van gebakken, geroosterd of gebraden. Raymund roert in de potten; de vrouwen lachen want mannen horen dat denk ik niet te doen.
Ook zijn de muzikanten gekomen; ze bespelen de djembeés en er komen steeds meer kinderen. Ik ga maar ‘ns onder de boom zitten en regel dat de vlag opgehangen wordt. Dan zijn ook de danseressen er, het feest is nu toch wel begonnen. Ik word toegezongen in het Wolof en ik geniet ervan. Ook doe ik nog even mee met een dans - iedereen lachen natuurlijk. Ik heb niet zoveel zin om me uit te sloven: al snel ga ik weer zitten en neem een piepklein negertje op schoot; zou het kind wel zindelijk zijn? Goed excuus om te blijven zitten, haha. De mariniers hebben er ook lol in en stiekem vraag ik me af hoe de genisten het gevonden zouden hebben...
Om kwart voor een stoot Raymund me aan: ‘wat zullen we doen?’ Hij wil dolgraag mee-eten. Ik vraag hoe laat het eten er is. ‘Over een half uur.’ ‘Raymund, ze zeggen over een half uur; dat wordt dus zeker een uur en voordat we het op hebben zijn we nog een half uur verder. We kunnen het niet zo lang rekken.’ Dat ziet hij ook wel in. We staan op voor de ceremonie.
We pakken de blauwe zak met knuffels, met z’n allen naar de vlag die boven de veranda van het verpleeggebouw hangt, ik trek aan het koordje, het dundoek valt! Hoera - het gebouw is geopend!! Raymund overhandigt de zak met knuffels, de laatste foto’s worden genomen, we lopen naar de rode Ford 4x4 met een heleboel mensen eromheen, we stappen in en rijden voorzichtig weg, uitgezwaaid door een massa mensen. Jammer dat we het feest niet meemaken, maar zonder ons komt dat ook wel goed. En ik verlaat de kampong in de zekerheid dat de allerlaatste werkzaamheden binnen een of twee dagen ook klaar zijn.
Het eerste stukje naar het noorden gaat prima. Ondanks dat de airco kapot is, heb ik geen last van de warmte. Van de mariniers krijgen we lekkers.
Na Toubacouta wordt de weg zo slecht, dat we de pistes gebruiken. Dan een goed stuk tot Kaolack, waar we even stoppen om een blikje fris te kopen en de benen even te strekken. Dan weer een slecht stuk; uitwijken naar pistes is onmogelijk. Vervolgens schiet het goed op naar M’Bour, en verbaas ik me over de grote afstand naar het CSS, of wat daarvan over is: de colonnes staan opgesteld met daarnaast veldbedjes met de klamboes erop. Een grote kinderschaar aast op spulletjes. Marechaussees staan bij de afzetlinten om de kinderen weg te houden. Een durfal komt aan de verkeerde kant, krijgt een snauw en stuift terug naar de veilige zijde. Zo, dat is ook weer duidelijk. Hier staan wel baobab-bomen.
Na Toubacouta wordt de weg zo slecht, dat we de pistes gebruiken. Dan een goed stuk tot Kaolack, waar we even stoppen om een blikje fris te kopen en de benen even te strekken. Dan weer een slecht stuk; uitwijken naar pistes is onmogelijk. Vervolgens schiet het goed op naar M’Bour, en verbaas ik me over de grote afstand naar het CSS, of wat daarvan over is: de colonnes staan opgesteld met daarnaast veldbedjes met de klamboes erop. Een grote kinderschaar aast op spulletjes. Marechaussees staan bij de afzetlinten om de kinderen weg te houden. Een durfal komt aan de verkeerde kant, krijgt een snauw en stuift terug naar de veilige zijde. Zo, dat is ook weer duidelijk. Hier staan wel baobab-bomen.
Ik meld me bij de commandant van het CSS, de majoor Fred. Hij zegt dat hij in deze oefening koppijn kreeg van twee dingen: Senegalezen en CIMIC. Dat laatste kan ik me goed voorstellen. Ik voel me wel bezwaard maar niet schuldig. Wat de logistiek betreft hebben we last gehad van de slechte voorbereiding.
Ik zet m’n spulletjes op naast het voertuig, een tientonner, waar ik bijrijder op zal zijn en ga m’n administratie in orde maken voor de overdracht morgen. Ik ben op tijd klaar voor het eten. Er worden warme rantsoenen in zakjes i.p.v. blikken uitgereikt. En er zijn toetjes!!! Ook zijn er mandarijntjes over. ‘Mag ik er een paar?’ ‘Zoveel u wilt.’ Ik steek er een stuk of 20 bij me. Lekker om fruit te eten. Ik eet er gelijk 10 of zo op - verrukkelijk.
Dan is het tijd om te gaan slapen, want we zullen om 05:00h gewekt worden. Tegen vieren moet ik er even uit om te plassen. Ik loop naar de Dixie en zie zomaar de Grote Beer boven de horizon en daarmee weet ik gelijk de Poolster te vinden, precies op dezelfde hoogte als ik gisteren al vermoedde. Toch stug dat ik al die nachten nooit eerder de Grote Beer gezien heb. Ik slaap nog even en dan worden we gewekt.