17 december 2010

De vaart komt erin


Vrijdag 12 november

De nacht werd best fris, heb een T-shirt aangetrokken, het Afghaanse dekentje gepakt en daarna ook nog de poncholiner. Prima geslapen en fijn dat het droog gebleven is.

Ontbijt. Ik heb een opvouwbaar zitlapje meegenomen en zit op de grond. Comfortabeler dan op een bankje zonder rugleuning. Ik maak met m’n msr-brander[1] anderhalve liter water heet, drink thee en soep, geef warm water weg, eet biscuits met beleg. Smaakt goed en het bevalt me prima zo. De mannen zijn aan het werk gegaan en ik schrijf nog even door. 

 
Het valt ons op dat er alle dagen patiënten zijn. Op de foto’s zie je ze vaak zitten bij het ondertussen wit geschilderde consultatiegebouw. Daar komen mensen voor alle vormen van zorg. En er wordt bevallen. Dat loopt als een trein. Vannacht hoorden we geluiden. Er is een baby’tje geboren. Ik mag het baby'tje fotograferen van de moeder. Heel bijzonder dat een pasgeboren negerkindje zo licht van kleur is - pas een paar dagen later worden ze zo zwart als roet.

 
Ik wilde naar Karang, maar kreeg geen chauffeur met MB mee: ‘we moeten zagen en dat is gevaarlijk.’ Nou, dan maar met lokaal vervoer. Er is gisteren een schilder opgedoken, Fal heet-ie. Ik neem ‘m mee vanwege het Wolof[2], de lokale taal. Ik was de elfde persoon die instapte in een rijdend wrak, niks van het dashboard deed het. Ik moest CFA 300 betalen (€ 0,45), net als de anderen. Ik word niet geplukt. Natuurlijk betaal ik voor Fal ook.

Het is druk in de winkel. Bovendien duurt het allemaal lang. Ik krijg trek, heb er spijt van dat ik geen eten heb meegenomen, koop aan de overkant een broodje voor CFA 100 (€ 0,15), de lokale prijs. Op het bankje voor de winkel ga ik dat lekker opeten, de mejuffrouw van de winkel komt erbij zitten. Het is een echte zakenvrouw; ze heeft zeker drie mobieltjes, vaak twee tegelijk in gebruik. Best gezellig zo op het bankje en een keer echt brood is een traktatie. Alleen gaat ze wel erg dicht tegen me aan zitten. Ik schuif een eindje op - zij ook, naar mij. Kennelijk gebruik hier. Ik vraag aan een winkelbediende om een foto te nemen. Dat doet-ie, de foto is wel bewogen, ik sta er uitermate appelig op en voeten ontbreken voor een stukje. 


Er komt een meisje bedelen - ik geef haar wat brood en een muntstuk. Ze vertrekt. Ik verbaas me erover dat er een bedelaar is. De mejuffrouw zegt dat dit het buurmeisje is, en dat ze een beetje simpel is in haar hoofd. Het is ook de enige geweest die mij met bedelen heeft lastig gevallen in de hele periode.

En ik heb nog even de tijd om wat langer op het bankje voor de winkel te zitten. Ik fotografeer twee vrouwen die met zware spullen op het hoofd voorbijlopen. Onvoorstelbaar dat ze dat kunnen. 


Mw. Ndiaye heeft de afgelopen tijd wel heel erg veel belangstelling voor de papieren van de Senegalese genie. Daarin staan niet alleen de bouwmaterialen, maar ook de prijzen. Ze heeft me gevraagd om een kopie, voor haar chef zegt ze. Die kopie heb ik weliswaar wel bij me, maar die wil ik niet afgeven. In Karang ga ik op zoek naar een kopieerwinkeltje, die is er. Ik maak kopieën waarbij de prijzen zijn afgedekt. Daar moet ze het maar mee doen.

We rijden met de ‘taxi’ terug, het tarief is dubbel. Kennelijk is naar Karang gaan goedkoper dan vanaf Karang vertrekken. Het blijft een habbekrats en het maakt me weinig uit.

Later die middag worden met een lokaal busje, de Talibe Cheikh, hout en cement gebracht. Alles ligt op het dak. Geen wonder dat die wagens zo heen en weer schudden en dat er af en toe een op z’n zij ligt. Het hout is voor bekistingen voor de metselaar. Het cement is om stenen van te maken. Ook is er nu alle hout voor de plafonds en de horren. Gelukkig dat de genisten nu hun materialen hebben en verder kunnen. Ze werken hard en vorderen snel. Ook komt er zand met een krakkemikkige zandauto zodat de metselstenen gemaakt kunnen worden. 


De metselaar heeft met een paar arbeiders de scheef gezakte muur die vol scheuren zat, gesloopt. Dat het gebouw niet instort, valt me mee. Met hem heb ik ondertussen afspraken over de prijs voor alle metselwerk. Ik ben blij dat er ook aan het ziekengebouw gewerkt gaat worden.


We eten nadat de mannen gehapégeed hebben. Ik doe extra zout in m’n soep. ’s Avonds gaat de wind liggen, maar het blijft heet. Het wordt dan klam. Met al dat hete eten zweet ik als een otter.

Tijdens de evaluatie vertel ik over de aanpak van het ziekengebouw - het interesseert de genisten eigenlijk niet zo. Ik merk dat de hiërarchische afstand groot is. De soldaten zeggen niet zo veel tegen me, ze zijn beleefd. Een voorbeeld: overdag moest ik onder een soldaat doorlopen die aan het schilderen was. ‘Hé lieverd, laat geen verf op me vallen.’ Zo’n uitspraak kunnen ze niet plaatsen en komt dan via de sergeant bij de luitenant terecht. Ik ben blij dat de luit het me vertelt. 

Ik besluit om afstand te houden van de persoon achter de soldaat. Ze hebben met TIC’s[3] en IED’s[4] te maken gehad in Uruzgan. Het is ook niet niks als je als genist meemoet met de commando’s. Aan kleinigheden merk ik dat ze nog volop bezig zijn met hun uitzending. Er wordt telkens over gepraat. Lastig voor de luitenant, want die komt vers van de KMA en heeft geen uitzendervaring. 

Ik zonder me wat vaker af van de groep, dan zit ik bij de boom waar de lokale mensen verblijven.Ik neem een foto van een vrouw met haar kindje op de rug. De kinderen zitten allemaal heel vredig en tevreden. Waarom dragen we in Europa onze kinderen niet zo?


De mannen zien er nu uit als echte schilders. Hun tenue is zwaar gevlekt. Ze zitten er niet mee en ik ook niet. Alleen als er eentje meegaat naar Karang, dan moet-ie wel schone kleren aan en een hoed of baret op de bol hebben.

Al om half tien ligt iedereen plat. Niet handig om extra zout in m'n eten te doen, nu moet ik maar liefst vier keer eruit om te plassen. Ik realiseer me nu pas, dat de Senegalese genie niet gekomen is. Dat was wel toegezegd! Stel je voor dat wij in Nederland vreemde troepen op bezoek zouden krijgen. Daar klikken we direct een Nederlander aan vast om die lui dan te begeleiden en te helpen. En hier blijven ze weg. Ik snap daar niets van, want met de verkenningen hebben we goed contact gehad en waren ze bijzonder hulpvaardig.Nou ja, zo hard heb ik ze eigenlijk niet meer nodig.

We zijn van tevoren gewaarschuwd tegen malaria. Tegen het vallen van de avond moeten de mouwen naar beneden en moeten we de blote lichaamsdelen insmeren met DEET[5], een insectenwerend middel. Het uniformjasje heeft een rits i.p.v. drukknopen, dat is om insecten geen kans te geven om binnen te kruipen. We hebben allemaal onze broeken en jassen moeten impregneren met een insectenwerend middel. Iedere keer als ik eruit ga ’s nachts naar het toilet, trek ik m’n kleren aan tegen de insecten. Over de schoenen, die buiten de klamboe blijven, trek ik sokken, zodat er geen enge beestjes naar binnen kunnen gaan. Lijkt me lekker, een schorpioen in m’n schoen. Ik heb gehoord dat een marinier, ondanks die sokken, een klein kikkertje in z'n schoen had - hij schrok zich rot. 














[3] TIC = troups in contact, een vuurgevecht.
[4] IED = improvised explosive device, een ‘bermbom’